Verloop arbeid en bevalling

De arbeid is de periode voor de bevalling waarbij het lichaam van de vrouw zich voorbereidt op het uitdrijven van de baby en de placenta of moederkoek. Typisch voor de arbeid zijn de contracties of weeën.

Hoe verloopt de arbeid?

Net voor de start van de arbeid laat de (vaak bloederige) slijmprop van de baarmoederhals los (meestal in de week voor de bevalling).

De arbeid zelf verloopt in drie fasen:

* tijdens de eerste fase worden de weeën regelmatig en ontsluit de baarmoederhals zich tot een opening van 10 cm. Het hoofdje (of de billen bij een stuitligging) van de baby daalt dan stilaan af in het bekken. Bij een eerste bevalling kan deze fase 7 tot 9 uur duren, bij een volgende bevalling is die doorgaans korter. In de loop van deze fase breken de vliezen meestal spontaan.

* de tweede fase beslaat de periode tussen de volledige ontsluiting van de baarmoederhals en de geboorte van de baby. Van zodra het kindje in het geboortekanaal is gezakt, voelt de moeder de drang om te persen. Duurt deze fase langer dan 1,5 uur, dan kan de moeder uitgeput geraken. In dat geval worden hulpmiddelen ingezet, zoals een zuignap.

* tijdens de derde fase worden de moederkoek en de vliezen die rond de baby zaten, spontaan afgedreven.

Wanneer weet je wanneer je in arbeid bent?

Naar het einde van je zwangerschap toe voel je voorbijgaande contracties, die soms enkele uren kunnen aanhouden (Braxton-Hickscontracties of oefenweeën). Deze contracties betekenen niet noodzakelijk dat de arbeid is begonnen. De arbeid herken je aan het frequenter en geleidelijk aan krachtiger worden van de weeën. Ze duren dan bijvoorbeeld 40-60 seconden en komen om de 10 minuten. De arbeid begint dus wanneer je met regelmatige tussenpozen weeën krijgt. Het breken van de vliezen is eveneens een signaal dat de arbeid gaat beginnen. In dat geval wordt de moeder opgenomen in de kraamkliniek.

Hoe wordt de arbeid opgevolgd?

Tijdens de arbeid worden de harttonen van de foetus opgevolgd via een foetale stethoscoop, een Doppler-echografiesonde of cardiotocografie. Bij cardiotocografie worden het hartje van de foetus en de contracties van de baarmoeder via de buik van de moeder gemonitord. In zeldzame gevallen gebeurt de monitoring via een elektrode op de hoofdhuid of stuit van de foetus (STAN-monitoring).

Wat kun je zelf doen?

Het belangrijkste is dat je weet wanneer je best naar de kraamkliniek gaat:

* wanneer de weeën regelmatig en heviger worden,

* als je plots veel vocht of helderrood bloed verliest,

* wanneer je kindje minder beweegt, 

* wanneer je om een andere reden ongerust bent.

Om tijdens de bevalling de pijn de baas te zijn, is het belangrijk om u te ontspannen. Hiervoor is het van belang dat u zich goed voelt in de omgeving waar u bevalt. Dat kan vb. door verschillende houdingen aan te nemen met oa een zitbal, door massage, relaxerende muziek, lokale warmte, warme douche, zelf te kunnen kiezen wie u begeleidt bij uw arbeid, ... Bespreek dit op voorhand met uw gynaecoloog en de vroedvrouw in het ziekenhuis.

Wat kan de arts doen?

* De arts zal de arbeid inleiden als je bvb. overtijd bent of in geval van bepaalde complicaties (bij foetus of moeder).  

* Bij een stuitligging zal de arts in de 35e tot 36e zwangerschapsweek trachten om de baby uitwendig te keren, maar dat lukt niet altijd. Bij een stuitligging wordt een spontane arbeid wel geprobeerd, maar onder toezicht van ervaren professionelen. 

* Bij een tweelingbevalling ondersteunt men zo veel mogelijk het natuurlijke verloop, maar vaak krijgt de moeder na de bevalling van het eerste kindje weeënopwekkers om de weeën te versterken. Soms wordt het tweede kindje geboren via een spoedkeizersnede. 

Bron: www.gezondheidenwetenschap.be